Verslag van H. W. Fokkens, van de groep verzetsstrijders uit Elburg. Hij zat in het schapenhok op wacht in de nacht van 12 op 13 april, toen ze werden ontdekt door de Duitsers.
”Uit voorzorg waren de bewoners van de boerderij gelukkig verzocht hun huis te verlaten. Het was wachten op de troepen van de Special Air Service. Het was voor de tweede keer tevergeefs.
Het werd ochtend en er was mist over het land, het was een vreedzame nacht geweest. Iemand van onze groep ging naar de kolenschuur, waar de groep uit Heerde zich verborgen hield, om overleg. Hij kwam snel terug en zei: ‘’Er is een groep Duitsers bij de groep Heerde en ze hebben de wapens al uit elkaar gehaald! De groep Duitsers is té groot.’’ Tegelijk met hem kwamen de jongens van de groep Heerde langs ons heen. Één van hen vloog bij ons in het schapenhok, en kreeg direct een kogel in de borst. Door twee van ons werd tegenvuur gegeven. We moesten nu echt weg, we waren de laatsten. Hoe we door de prikkelhaag gekomen zijn weet ik niet, ik denk dat God ons heeft hierdoor heeft gered.
Jouke en ik zij door de weilanden en slootjes bij een huis terechtgekomen, hebben daar onze wapens verstopt en zijn verder gegaan. We kwamen aan bij een boerderij, waar we een oude fiets en een jutezak meekregen. Zo leken we op boeren arbeiders.
We fietsen naar Epe. Bij een brug waren Duitse militairen bezig, een springlading aan te brengen, om de brug op te blazen. Wij mochten er nog wel even snel overheen, daarna bliezen ze de brug op. De hele dag hebben we langs paden door de bossen gelopen en ’s avonds kwamen we eindelijk thuis in Elburg…’’