Verslag van G. Van Huffelen. Hij deelt zijn ervaringen in de verzetsstrijdersgroep van Heerde:
‘‘We kregen de opdracht om twee kanaalbruggen in Heerde ‘s nachts van 20 uur tot 6 uur ( dus tijdens spertijd) te bewaken, in afwachting van de komst van de Canadezen, die op de Veluwe zouden worden gedropt.
Ik heb gezegd dat ik niet mee zou gaan met de verzetsactie, omdat enige weken tevoren mijn broer was doodgeschoten door de Grüne Polizei. De eerste nacht was ik dus niet aanwezig. Hierdoor miste ik de vaststelling van de vluchtroutes, omdat die op de eerste avond plaatsvond.
Op 12 april ontmoette ik Henk Kloosterzie. Hij vroeg mij dringend die nacht mee te doen, omdat men te weinig manschappen had en omdat ik deskundig met wapens om kon gaan door mijn opleiding tot politie-officier, militaire dienst en opleiding van ondergedoken vliegeniers.
Ik liet mij overhalen en kwam laat bij de Klementbrug aan. Iedereen was al aanwezig. Mijn fiets werd bij de andere fietsen opgeborgen op de schuurzolder.
Tandarts Berend van Dijk gaf mij instructies. Die nacht zat ik in de groep van Henk van Apeldoorn, Freek Kok, Henk Kloosterziel, Toon Jansen, Jaap Bijsterbos, Adri van Apeldoorn, Herman van Apeldoorn en Berend van Dijk. Meer mensen kan ik mij niet herinneren. Elburgers zag ik niet. Die zaten, zoals men mij vertelde, in de schaapskooi.
Van de bewaking van de brug kan ik mij vrijwel niets herinneren. Het was een rustige nacht, waarin een dichte mist ontstond en verder niet zoveel gebeurde.
Toen het begon te schemeren, werden de wapens uit elkaar gehaald en in jutezakken gedaan. Mijn twee pistolen en een eihandgranaat leverde ik niet in. Juist toen dit was gebeurd, kwam Henk Kloosterziel, die op wacht had gestaan, de schuur binnen en zei dat zich een groot aantal Duitse militairen bij de brug ophield. Hij verliet daarna de schuur onmiddellijk weer en kwam niet weer terug.
Enige ogenblikken later ging de deur van de schuur open en verscheen een Duitse militair als een donker silhouet in de deuropening. Hij kwam naar binnen en vroeg op kalme toon wie wij waren. Toon Jansen antwoordde dat wij evacués uit Arnhem waren.
Wij waren allen gekleed in blauwe overalls met oranje armband en de Duitser moet onmiddellijk door hebben gehad wat er aan de hand was. Hij vroeg om een sigaret, die hij kreeg, en scheen toen met zijn zaklantaarn rond in de schuur. Het licht bleef even rusten op een eihandgranaat en een pistool, die ik op de vloer had weggelegd. Tevoren had hij met zijn voet per ongeluk of met opzet tegen een jutezak geschopt, waarin de wapens rammelden.
In de schuur was onze groep aanwezig, maar Henk Kloosterziel was er niet bij.
Adri en Herman van Apeldoorn waren op zolder met de opdracht de fietsen naar beneden te steken voor ons vertrek. Toen de Duitser binnenkwam waren zij daar nog niet mee begonnen.
Zonder verder iets te zeggen, verliet de Duitser heel rustig de schuur. Onmiddellijk fluisterde onze commandant Berend van Dijk ons toe : “Jongens het gaat mis. Probeer weg te komen!”. Zelf bleef hij achter, omdat twee van zijn jongens, Adri en Herman van Apeldoorn, nog op zolder zaten.
Henk van Apeldoorn, Freek Kok en ik verlieten de schuur nadat ik mijn tweede pistool dat op de grond lag, had meegenomen. Door de ochtendschemering en de potdichte mist was het zicht maar enkele tientallen meters. In die schemering zagen wij een Duitser in de richting van de brug lopen, terwijl een tweede Duitser op ± 10 meter afstand van de schuurdeur, met een geweer over de schouder, op de weg stond.
Wij sprongen over het gaas dat de boomgaard van het erf scheidde en renden de boomgaard in. Meteen werd er geschoten, eerst enkele schoten, maar kort daarna volgden machinepistoolschoten. Op het moment dat ik de schaapskooi passeerde, werd van daaruit teruggeschoten. Ik schrok daarvan, omdat leden van onze groep in of bij de schuur konden zijn.
Achterin de boomgaard zag ik Henk en Freek niet meer en raakte vast in een doornheg, die ondoordringbaar was. Henk van Apeldoorn kende de vluchtroute. Hij had gemerkt dat ik niet meer volgde. Hij kwam terug en riep mij naar een gat in de heg, waar zij doorgegaan waren.
Van enige commandostructuur was geen sprake meer. Wij waren mensen in levensgevaar, die renden voor hun leven en die elkaar hijgend toeriepen welke kant we uit zouden gaan.
In Oene verstopten wij onze Oranjebanden in een kippenhok en doken onder bij boer Mulder, een kennis van Freek. Dezelfde dag werd de boerderij omsingeld door de Duitsers en boer Mulder werd tegen de muur gezet en moest zeggen waar de verzetsstrijders waren. Gelukkig zei hij niks en gingen de Duitsers weg. De nacht daarop liep ik door de velden terug naar Veessen.
Nu meer dan 50 jaar later keert het drama Klementbrug regelmatig in mijn gedachten terug. Daarbij denk ik vaak aan onze commandant Berend van Dijk, die met ons mee had kunnen vluchten, maar op zijn post bleef omdat twee van zijn jongens nog op de schuurzolder zaten.’’